Nederlanders krijgen 112% meer op hun bankrekening dan in 1969, dat komt neer op haast dubbel zoveel in vergelijking met 50 jaar geleden. Het bruto binnenlands product per inwoner steeg in deze vijf decennia met zo’n 126%. Dat zijn berekeningen van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Tussen 2001 en 2008 stagneerde dit, voornamelijk door hogere belastingen en premies.

Inkomen van de Nederlander

Het bureau keek hiervoor naar naar factoren als het jaarlijkse beschikbare inkomen dat bijvoorbeeld kan worden gebruikt voor het betalen van woonlasten, boodschappen en de uitgaven met betrekking tot vrijetijdsbesteding. In 1969 was dat nog 10.300 euro, maar in 2020 was dat gestegen tot 21.900 euro, een groei van 112% hoger. Deze som komt to stand doormiddel van het werkloon, het gemengd inkomen van zelfstandigen en sociale uitkeringen als pensioenen, met aftrekking van verplichte afdrachten als belastingen en premies.

Volgens het statistiekbureau is dit te relativeren omdat belastingen en premies toen hoger lagen, vooral om voor de gestegen zorgkosten te compenseren. Ook na 2008 nam de groei van het inkomen nauwelijks toe, wat weer het gevolg was van de economische crisis. Tijdens de crisisjaren daalde de werkgelegenheid en namen de cao-lonen nauwelijks toe tot en met 2013.

Inflatie

Bij de berekeningen wordt er uiteraard ook goed rekening gehouden met de opgelopen inflatie. Volgens het CBS zijn we niet alleen twee keer zo rijk geworden, maar zijn we daar ook naar gaan leven. Als consumenten zijn we veel meer gaan kopen, waardoor de auto-, electronica-, en luxemarkt een aanzienlijk stijging doormaakten.

Inkomen

Ondanks een uiterst zuinig 2020 bleven de inkomens van huishoudens wel doorgroeien. Volgens het CBS is dat te verklaren door verbeterde cao-loonafspraken en doordat de werkloosheid maar beperkt toenam dankzij een uitgebreid steunpakket van de overheid. Het gehele rapport van het CBS lees je hier.